In gesprek met onderzoeker … Hilde Verbeek
Er is veel bezorgdheid over de kwaliteit van de residentiële ouderenzorg. Niet alleen in Vlaanderen, ook bvb. in Nederland. Net over de grens werkt Hilde Verbeek, hoogleraar Zorgomgeving voor kwetsbare ouderen, aan de universiteit van Maastricht op dit thema. Daar is ze vice-voorzitter van de Academische Werkplaats Ouderenzorg Zuid-Limburg, een samenwerkingsverband tussen de universiteit, twee MBO-instellingen (middelbaar beroepsonderwijs) en Zuyd Hogeschool uit de regio. Men wil er vooral bruggen bouwen tussen wetenschap en ouderenzorg. Reden genoeg om een kennismaking te organiseren.
De context
In de jaren zestig van de vorige eeuw ontstond de uitbouw van residentiële ouderenzorg, enkele historische voorlopers buiten beschouwing gelaten. Die uitbouw werd enerzijds veroorzaakt door het begin van de vergrijzing van de samenleving, anderzijds doordat ziekenhuizen kampten met verkeerde-bedden-problematiek. Ouderen die voor een behandeling opgenomen waren konden het ziekenhuis niet verlaten omdat terug naar huis niet meer ideaal was en er geen alternatieve zorg beschikbaar was. En ziekenhuisbedden zijn duur! Zo begon de uitbouw van verzorgingshuizen en verpleeghuizen (Nederlandse variant van onze woonzorgcentra). Daar waren ‘de bedden’ aanmerkelijk goedkoper. Deze voorzieningen waren echter een één-op-één doorslagje van de ziekenhuizen. De gebouwen volgden dezelfde architectuur, de zorglogica en routines van het ziekenhuis werden overgenomen. De sfeer werd gedomineerd door ‘ziek zijn’.
Zorg krijgen in een ziekenhuis is echter iets heel anders dan als oudere in een instelling wonen. Er kwam dan ook een zoektocht op gang naar alternatieve vormen van residentiële ouderenzorg. Kleinschaligheid werd het toverwoord. Maar is dat terecht?
Kleinschalig als kwaliteitskenmerk?
Zo’n 15 jaar geleden ging de Nederlandse regering sterk inzetten op kleinschalige woonvormen in de ouderenzorg, voortbouwend op de populariteit van het concept kleinschaligheid. Bestuurders vanuit de academische werkplaats wilden graag weten of dit concept ook effectief was en wat het betekent voor hun eigen zorgorganisatie. Daarom zochten ze de samenwerking op met de universiteit. En zo startte Hilde Verbeek haar promotieonderzoek naar de meerwaarde van kleinschaligheid. Dat begon al met twee stevige uitdagingen. Vooreerst was er relatieve vaagheid van het begrip kleinschaligheid. Is dat een aparte woning met maximaal 4 of 6 bewoners, bij hoeveel bewoners houdt het op kleinschalig te zijn, is het nog kleinschalig als het een reeks leefeenheden is op een groot terrein? De tweede uitdaging was om kwaliteit van leven tussen woonvormen te vergelijken bij eerder onvergelijkbare bewoners. Eerder was immers al opgemerkt dat in kleinschalige woonvormen vooral mensen met lichtere vormen van dementie woonden. En dat zo maar vergelijken met woonvormen waar vooral mensen met zwaardere vormen van dementie wonen is natuurlijk geen eerlijke vergelijking.
Eens die uitdagingen waren opgelost, kon de vergelijking starten. De resultaten vielen ‘een beetje’ tegen. Er konden wel lovende uitspraken opgetekend worden van bewoners en zorgpersoneel, maar eens gekeken werd naar kwaliteit van leven of (onrustig) gedrag, werden geen verschillen gevonden. Kleinschaligheid bleek dit niet te beïnvloeden!
Dat was niet wat opdrachtgevers van het onderzoek noch de publieke opinie wilde horen. Na veel discussie en nadere analyse van de onderzoeksgegevens blijkt dat het niet zozeer de schaal van de woonvorm is die verschil maakt inzake kwaliteit van leven, maar de zorgvisie die gehanteerd wordt. Wat wel veel bijdraagt aan kwaliteit van leven is als het instituut en het personeel doordrongen is van persoonsgerichte zorg. Aandacht voor de bewoners, eerder dan een taakgerichte logica de zorg laten domineren, dat maakt een verschil!
In Vlaanderen is de term kleinschalig genormaliseerd wonen bekend als alternatief op al te medisch, al te taakgerichte ouderenzorg. Het deel ‘kleinschalig’ trekt in die term de meeste aandacht, maar is blijkbaar erg ondergeschikt (maar wel makkelijker meetbaar) dan het deel ‘genormaliseerd’ waar het echt om gaat (maar moeilijker meetbaar is). Laten we dan kleinschalig maar gewoon vallen om tot de essentie te komen? Of is kleinschaligheid het begin en is er meer nodig om verandering op gang te brengen?
Zorgboerderijen
Een relatief recente vorm van zorg zijn de zorgboerderijen. In de regio Geel kennen ze natuurlijk al sinds de 13de eeuw het vergelijkbare fenomeen gezinsverzorging. In Nederland zagen landbouwers sinds begin deze eeuw steeds meer een mooie kans in de combinatie van hun groene activiteiten met zorg. Zo’n grote kans zelfs dat er nu al ruim 1000 zorgboerderijen actief zijn, 250 daarvan ook gericht op personen met dementie. De meeste bieden alleen dagopvang aan, en uit onderzoek van RIVM bleek dat een waardevolle aanvulling te zijn op andere initiatieven voor dagopvang. Nu ontstaan ook zorgboerderijen die residentiële zorg organiseren voor personen met dementie als alternatief voor een woonzorgcentrum. Hilde Verbeek en haar collega’s vergelijken deze 24-uursvorm met andere kleinschalige initiatieven en met normale afdelingen, waarbij de nadruk ligt op hoe de omgeving (fysiek, sociaal, organisatorisch) van invloed is op het dagelijks leven.
Resultaten laten zien dat bewoners van zorgboerderijen een actiever dagelijks leven hebben dan bewoners van reguliere verpleeghuizen. Ze participeren meer in activiteiten, hebben meer sociale interacties en komen vaker buiten. De gemeten kwaliteit van zorg is vergelijkbaar tussen de verschillende typen woonzorgcentra. Er zijn geen verschillen ge- vonden tussen zorgboerderijen en andere typen verpleeghuizen met betrekking tot personeelsinzet, protocollen rondom veiligheid en klinische uitkomsten zoals valincidenten, decubitus, ondervoeding en vrijheidsbeperking. Mantelzorgers op zorgboerderijen gaven aan heel bewust op zoek te zijn gegaan naar een woonzorgcentrum dat paste bij hun familielid met dementie. Zij zijn dan ook positiever over de persoonsgerichtheid en de activiteiten op de zorgboerderij in vergelijking met mantelzorgers van andere typen woonzorgcentra.
Academische werkplaats ouderenzorg
Veel van de collega’s van Hilde Verbeek zijn ook bezig met onderzoek dat voor onze sector relevant is. Zo werd er gewerkt aan een checklist om pijn te beoordelen bij personen met dementie, een toekomstvisie over zorg voor ouderen en over palliatieve zorg. Om maar een paar thema’s te noemen. Meer info is te vinden op http://www.academischewerkplaatsouderenzorg.nl/.
Referenties:
• Verbeek, H. (2011). Redesigning dementia care: an evaluation of small-scale homelike care environments (PhD). Maastricht: Universiteit Maastricht.
• Verbeek, H. (2012). Redesigning dementia care. Wetenschappelijk Tijdschrift voor Ergotherapie, 5, 19-25.
• Verbeek, H., & Pot, A. M. (2012). Debat over kleinschaligheid: ‘Kleinschaligheid in dementiezorg geen doel op zich’ en ‘ ‘kleinschalige zorg is iets anders dan kleinschalig wonen’. Denkbeeld, 24(2), 10 – 11.
• Verbeek, H., Zwakhalen, S., van Rossum, E., Kempen, G., & Hamers, J. (2013). Kleinschalig wonen voor ouderen met dementie: de invloed op bewoners, mantelzorgers en medewerkers. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 44(6), 261-271.
• De Boer B. & Verbeek H (2018). De zorgboederij, een aanvulling op de langdurige zorg voor mensen met dementia. Handboek Referentiepersonen Dementie. Expertisecentrum Dementie Vlaanderen.
• Factsheet ‘Zorgboerderijen als innovatieve zorgomgeving voor mensen met dementie’
Deze teksten kunnen gratis digitaal opgevraagd worden via doc@dementie.be.
Opgetekend door Jan Steyaert in juni 2016 en geactualiseerd in mei 2020
jan.steyaert@dementie.be