Erfelijkheid

160225_ant_expertisecentrum_thuiszorg_354Erfelijkheid

In sommige families komt dementie op latere leeftijd veel voor. Toch blijkt uit onderzoek dat toeval hier een grote rol speelt. Als een van je ouders op latere leeftijd dementie heeft gekregen, heb je zelf maar een paar procent extra risico op de ziekte. Dat er toch families zijn waar dementie relatief veel voorkomt, komt feitelijk omdat iedereen al een groot risico op dementie heeft. Een op de vijf mensen krijgt in zijn leven dementie. Hoe ouder je wordt, hoe groter de kans op dementie. Ouderdom is dus de meest bepalende factor.
De meeste ziektes die tot dementie leiden, hebben ook een autosomaal dominant erfelijke variant. Dit betekent dat elk kind van de persoon met deze variant van dementie 1 kans op 2 heeft om zelf ziek te worden. Meestal is deze erfelijke variant zeer zeldzaam, ook bij de ziekte van Alzheimer.

Bij jongdementie (waarbij de dementie optreedt voor de leeftijd van 65 jaar) is de kans dat het om een erfelijke variant gaat groter. De ziekte van Huntington is steeds autosomaal dominant overgeërfd. Bij deze vorm van overerving kan een fout in één gen aanleiding geven tot de vorming van een abnormaal eiwit dat de functie van de cel verstoort. Bij de dominant erfelijke variant van de ziekte van Alzheimer betreft het genen op de chromosomen 1, 14 en 21. Bij frontotemporale dementie en de ziekte van Creutzfeldt-Jakob gaat het respectievelijk om de chromosomen 17 en 20. Indien dementie vaker voorkomt in een familie, dan is het aan te bevelen dit met de huisarts te bespreken. Wanneer die duidelijke aanwijzingen vindt dat de dementie zo mogelijk een erfelijke oorzaak heeft, kan hij doorverwijzen naar een centrum voor menselijke erfelijkheid. Meer info vind je via deze link.

Erfelijkheidsonderzoek in de praktijk
Het is voor een arts niet altijd makkelijk om te bepalen of het gaat om een erfelijke vorm van dementie. Het is belangrijk dat de diagnose van dementie op jonge leeftijd vastgesteld is in de familie zodat stamboomonderzoek gedaan kan worden. Zo kan er in kaart gebracht worden of er meerdere individuen in verschillende generaties in één familie aangetast zijn. Omdat eenzelfde gendefect zich niet bij iedereen hetzelfde zal uiten, wordt er ook gekeken naar andere tekenen van neurodegeneratie zoals spraakstoornissen, persoonlijkheidsveranderingen of spierzwakte. Het kan ook zo zijn dat dragers in de familie al overlijden voordat de dementie zich kon manifesteren waardoor het familiale karakter niet altijd meteen duidelijk is. Het is verstandig om naar een genetisch centrum te gaan als drie of meer personen in één familie de ziekte van Alzheimer of een verwante aandoening hebben of als iemand op uitzonderlijk vroege leeftijd een vorm van dementie ontwikkelt. Als er dan een erfelijk defect wordt gevonden, kunnen ook gezonde familieleden getest worden om te kijken of zij ook een verhoogd risico lopen om de aandoening te ontwikkelen. Wanneer iemand nog geen symptomen van een aandoening vertoont, spreken we van een presymptomatische of predictieve genetische test. Door middel van bloedafname kan een DNA-onderzoek worden verricht. Op die manier wordt de aanwezigheid van het oorzakelijke gendefect opgespoord. Het onderzoek kan een aantal maanden in beslag nemen afhankelijk van het aantal genen dat nagekeken moet worden en de complexiteit van het onderzoek. Een aantal gesprekken met een klinisch geneticus en een psycholoog behoren ook tot de testprocedure, hierbij wordt nagegaan wat de redenen zijn voor het aanvragen van de test.

Waarom testen?
Een presymptomatische testprocedure duurt gemiddeld drie maanden, van het eerste gesprek tot de mededeling van de resultaten. Daarna wordt er ook nog counseling aangeboden wanneer iemand daar behoefte aan heeft. Met name bij een ongunstig testresultaat kan iemand veel verdriet hebben of gevoelens van machteloosheid en angst ervaren. Het is belangrijk deze gevoelens te bespreken. Dit kan helpen om ermee te leren omgaan. Ook bij een gunstige uitslag kan het belangrijk zijn om hier nog even goed bij stil te staan. Wat als je er jarenlang vanuit bent gegaan dat je wel een drager zou zijn? Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat er sprake is van schuldgevoelens tegenover andere familieleden die wel veel risico lopen om ziek te worden.

Het kan ook zo zijn dat er erfelijke defecten aangetroffen worden bij mensen bij wie geen dementie voorkomt in de familie. Het kan zo zijn dat de mutatie niet altijd tot de ziekte leidt. Dan krijgen sommige dragers in een bepaalde familie de aandoening wel en andere niet. Waarschijnlijk komt dit door individuele verschillen op het niveau van genetische risicofactoren. Ook is het mogelijk dat er nieuwe mutaties ontstaan waardoor dementie in de familiegeschiedenis niet voorkomt.

Er zijn voorlopig nog geen therapeutische implicaties als blijkt dat iemand een drager is van het gen. Toch blijkt uit de praktijk dat het voor iemand heel zwaar kan zijn om voortdurend in onzekerheid te verkeren, daarom willen mensen die een verhoogd risico lopen vaak toch weten of ze drager zijn of niet. Een test aanvragen kan onzekerheid wegnemen en toekomstplannen helpen vormgeven. Op die manier kan je goed ondersteund en begeleid worden en je voorbereiden op wat er eventueel gaat komen.